Bij de aanpak wordt onderscheid gemaakt tussen normale situaties en situaties dat er een dierziekte op een bedrijf heerst. In een normale situatie is er geen sprake van specifieke dierziekten op een bedrijf, maar is er altijd een zeker achtergrondrisico voor zoönosen. Dit achtergrondrisico kan beheerst worden met een beperkt pakket van maatregelen. De risico’s verschillen per functiegroep en zijn bijvoorbeeld laag voor chauffeurs die alleen diervoeders leveren maar niet de stallen in gaan, maar zijn groter voor buitendienstmedewerkers die ook de stallen moeten betreden. Zie voor de benodigde maatregelen de oplossingen D-01 en D-03.
De risico’s zijn vooral groter in een aantal specifieke situaties, waarbij extra maatregelen noodzakelijk zijn:
- Er zijn dieren ziek, waarbij nog onbekend is of er sprake is van een besmettelijke dierziekte die ook voor de mens een risico kan vormen;
- Er is een bevestigde uitbraak van een dierziekte op een bedrijf;
- Bepaalde groepen werknemers lopen extra risico, bijvoorbeeld ten tijde van zwangerschap. Zie oplossingen D-04 en D-05.
Bij de oplossingen worden de noodzakelijke maatregelen per situatie uitgewerkt. De volgende soorten van maatregelen kunnen daarbij relevant zijn:
- Vermijden van het risico, bijvoorbeeld door bedrijf niet te bezoeken of niet de stallen in te gaan;
- Hygiënemaatregelen (bedrijfskleding, handhygiëne, afdekken van wondjes);
- Persoonlijke beschermingsmiddelen (handschoenen, ademhalingsbescherming);
- Alert zijn op eerste ziekteverschijnselen bij een eventueel bezoek aan een bedrijf waar een dierziekte heerst.
LET OP: Deze arbocatalogustekst gaat alleen in op de risico’s voor werknemers en gaat niet in op de specifieke (aanvullende) maatregelen die de overheid oplegt in geval van meldingsplichtige dierziekten.
Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
Als onderdeel van de Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet een werkgever de blootstelling aan zoönosen beoordelen. Dit betekent dat de aard, mate en duur van de blootstelling wordt beoordeeld met als doel het gevaar voor de werknemer te kunnen bepalen. Evenals de benodigde maatregelen. Het artikel 4.85 van het Arbobesluit geeft hier nadere voorschriften voor, in aanvulling op de algemene RI&E-verplichtingen uit artikel 5 Arbowet. Deze RI&E Biologische agentia moet door een deskundige op het gebied van zoönosen worden uitgevoerd.
In de inventarisatie moeten onder meer specifiek worden benoemd:
- medewerkers die blootgesteld (kunnen) worden
- gegevens van de categorieën van de biologische agentia waaraan de werknemers kunnen worden blootgesteld;
vaststelling van de aard, mate en duur van de blootstelling; - informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen en mogelijke allergische of vergiftigingseffecten die de werknemers als gevolg van blootstelling aan biologische agentia ondervinden of kunnen ondervinden;
- voorgeschreven beschermende maatregelen.
Meer informatie is te vinden in artikel 4.85 van het Arbobesluit.
De RI&E Biologische agentia wordt regelmatig herzien, in ieder geval telkens wanneer er een wijziging plaatsvindt die invloed kan zijn op de blootstelling van werknemers aan biologische agentia. Op grond van de RI&E biologische agentia legt de werkgever waar nodig maatregelen vast in een plan van aanpak en voert deze uit. Bij de keuze van de te nemen maatregelen wordt het ‘Bio-Arbeidshygiënisch principe’ gevolgd.
Voorlichting en beroepsziekten
Voorlichting, instructie aan betrokken medewerkers over de juiste omgang met risico’s van zoönosen zijn verplicht (zie oplossing D-09). Mocht er toch een besmetting optreden, dan moet dit worden geregistreerd via de arbodienst. Ziektes die door de besmetting optreden, worden gezien als beroepsziekten en moeten door de bedrijfsarts worden gemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Evalueer na een opgelopen besmetting (beroepsziekte) hoe die heeft kunnen optreden. Scherp zo nodig de maatregelen om blootstelling te voorkomen verder aan.