Het is wettelijk voorgeschreven om de gevaarlijke stoffen die in een bedrijf gebruikt worden, of vrijkomen, grondig in kaart te brengen en waar nodig beschermende maatregelen te treffen. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van medewerkers die bloot (kunnen) worden gesteld aan gevaarlijke stoffen.
Register gevaarlijke stoffen
In artikel 4.2 van het Arbobesluit is voorgeschreven dat een werkgever een inventarisatie maakt van de gevaarlijke stoffen waar in het bedrijf mee gewerkt wordt, inclusief stoffen die vrij kunnen komen bij het werk, zoals lasrook.
In dat register zijn per stof onder meer opgenomen:
- de identiteit en gevaren van de stof
- in welke situaties blootstelling aan de stof kan plaatsvinden en de blootstellingroute (inademing, via de huid, of inslikken);
- de resultaten van de meting of beoordeling (zie ook verder in de tekst)
Ga naar de website van Overheid.nl voor de complete weergave van de registratie- en inventarisatieverplichtingen volgens artikel 4.2 Arbobesluit.
Voor kankerverwekkende stoffen en processen (carcinogeen), stoffen die het genetisch materiaal van een mens veranderen (mutageen) en ook voor stoffen die giftig zijn voor de voortplanting (reprotoxisch) gelden aanvullende registratieverplichtingen (Arbobesluit artikel 4.2a en 4.13).oals bij kankerverwekkende en mutagene stoffen: een lijst van alle aan deze stoffen blootgestelde medewerkers, de jaarlijkse hoeveelheid van de stof in het bedrijf, het soort werk en de genomen maatregelen. Verder moet een bedrijf de reden van gebruik vastleggen. Ofwel: waarom vervanging van een kankerverwekkende of mutagene stof technisch onmogelijk is.
Zie Bijlage 3 voor de exacte vereisten voor registratie van kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische.
Grenswaarden van gevaarlijke stoffen
Grenswaarden geven de grens aan van de hoeveelheid van een gevaarlijke stof waaraan een werknemer maximaal blootgesteld mag worden. Voor zo’n 180 gevaarlijke stoffen gelden er wettelijke grenswaarden. Ze zijn te vinden in Bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Voor alle andere gevaarlijke stoffen dient de werkgever zelf te bepalen aan welke concentratie een werknemer ten hoogste blootgesteld mag worden. De inschakeling van een (externe) deskundige op het gebied van gevaarlijke stoffen is daarbij is in de praktijk vereist.
Het bepalen van de blootstelling
Zowel de publieke grenswaarden, die door de overheid zijn vastgesteld, als de private grenswaarden die door het diervoederbedrijf zelf zijn bepaald, hebben een belangrijke functie. Ze zijn nodig om in een bedrijf na te kunnen gaan of de blootstelling van werknemers aan een bepaalde stof hun gezondheid bedreigt. Om dat te kunnen bepalen, dient de werkgever de volgende stappen te zetten:
- Beoordeel de blootstelling
De werkgever stelt per werksituatie vast in welke mate werknemers aan een stof worden blootgesteld. Het bepalen van de blootstelling kan op drie manieren:
- Bij sommige stoffen zijn bij het door de leverancier geleverde Veiligheidsinformatieblad (VIB) bijlagen met blootstellingscenario’s opgenomen. Als men in uw bedrijf volgens dit scenario werkt, dan kunt u deze bijlage gebruiken bij de blootstellingsbeoordeling.
- Er worden op een deskundige manier metingen verricht om de blootstelling te bepalen, conform NEN-EN 689, bv door medewerkers uit te rusten met een meet-unit/’kastje’ dat de blootstelling registreert.
- Het bedrijf maakt gebruik van een geaccepteerde beoordelingsmethode om tot schattingen te komen. Doorgaans zijn dat digitale instrumenten, waar de gebruiker de specifieke gegevens van de eigen werksituatie kan invullen. Door gebruik te maken van dit instrument zijn geen metingen nodig Vaak zijn het bewerkelijke systemen die niet zonder instructie gebruikt kunnen worden.
De meest bekende is het digitale instrument Stoffenmanager. Bij een beoordeling tot 35 stoffen kan dit instrument gratis gebruikt worden, vanaf 35 stoffen moet voor het gebruik betaald worden. Alternatieven zijn onder meer ECETOC TRA, en ART (Advanced Reach Tool).
Door de blootstelling te meten of te en beoordelen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het laten uitvoeren van een nadere inventarisatie gevaarlijke stoffen, als onderdeel van de RI&E. Zorg voor een goede vastlegging van de metingen of beoordelingen.
Als met veel stoffen wordt gewerkt, begin dan met de stoffen die het meeste risico opleveren. Werk daarna stapsgewijs verder, totdat alle gevaarlijke stoffen geïnventariseerd en beoordeeld zijn.
- Vergelijk de blootstelling met de grenswaarde en pas zo nodig maatregelen toe
Als de blootstelling onder de grenswaarde blijft, kan aangenomen worden dat de gezondheidsrisico’s beheerst zijn. Is de blootstelling hoger dan de grenswaarde, dan zullen meteen (tijdelijke) maatregelen getroffen moeten worden. Omvangrijke aanpassingen worden opgenomen in het plan van aanpak.
- Zorg voor borging
Na verloop van tijd zullen bovenstaande stappen opnieuw gezet moeten worden, bijvoorbeeld bij een nieuwe RI&E-ronde. En zo nodig ook tussentijds; bij gebruik van andere stoffen en bij andere manier van verwerking. Of als een publieke grenswaarde wordt aangepast of een VIB wordt herzien.
Bovendien zal de werkgever moeten zorgen dat de blootstelling niet onnodig toeneemt, door voorlichting, onderricht en toezicht te organiseren. Ook zal de werkgever moeten vastleggen hoe met gevaarlijke stoffen moet worden omgegaan bij noodsituaties.
Door het zetten van bovenstaande stappen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het uitvoeren van een verdiepende RI&E-onderzoek naar gevaarlijke stoffen.
Benodigde maatregelen
Als de blootstelling de grenswaarde overtreedt, zijn onmiddellijk (tijdelijke) maatregelen nodig.
Het Arbobesluit (artikel 4.4) schrijft voor dat de risico’s in een bepaalde volgorde moeten worden aangepakt. Dat heet de arbeidshygiënische strategie en ziet er als volgt uit:
A. Aanpak bij de bron
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk voorkomen. Mogelijkheden daarvoor zijn:
– andere stoffen gebruiken die minder gevaarlijk zijn. Gebruik bijvoorbeeld in plaats van mierenzuur de gebufferde variant van melkmierenzuur en gebruik minder schadelijke premixen;
– stoffen in andere vorm gebruiken, bijvoorbeeld in vloeibare vorm in plaats van poeders, zoals het sproeien van vloeibaar mierenzuur over de grondstof (met afzuiging) in plaats van het toedienen als poeder. Maak waar mogelijk gebruik van grondstoffen in granulaat vorm ipv poeders.
– zoveel mogelijk toepassen van gesloten systemen, zoals het bijstorten van premixen via een blaasleiding vanuit de premix-silo via de weegschaal naar de menger.
– de noodzaak van overtappen of overstorten minimaliseren of uitbannen, bij voorbeeld door premixen, die vanwege de kleine hoeveelheden niet met de bulkwagen worden geleverd, in geaarde bigbags aan te laten leveren. Die bigbags worden dan gelost in de premix-silo, met afzuiging.
B. Technische maatregelen
Als stap A niet mogelijk blijkt, worden technische maatregelen toegepast om blootstelling te verminderen. Bijvoorbeeld wordt verontreinigde lucht doeltreffend afgevoerd. Afzuiging bij de bron is effectiever dan algemene afzuiging in de ruimte. Een andere mogelijkheid is zorgen dat het werk in gescheiden ruimten plaatsvindt.
C. Organisatorische maatregelen
De duur van de blootstelling en/of het aantal blootgestelde werknemers wordt zo klein mogelijk gemaakt. Dat is mogelijk door bijvoorbeeld taakroulatie of door het verplaatsen van werkzaamheden met behoorlijke blootstelling naar plekken of tijdstippen waar weinig medewerkers aanwezig zijn.
D. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Als bovenstaande maatregelen onvoldoende helpen, moeten persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld, zoals oog-, adem- of huidbeschermingsmiddelen. De duur van het dragen wordt tot het strikt noodzakelijke beperkt. Het beschermingsmiddel moet zodanig zijn dat de blootstelling daarmee onder de grenswaarde komt en moet geschikt zijn voor de werkzaamheden. Het is aan te bevelen de keuze voor een PBM samen met de betrokken medewerkers te doen. De werkgever dient de PBM kosteloos te verstrekken, en aan te geven wanneer welke beschermingsmiddelen in te zetten zijn, en hoe ze op een juiste wijze te gebruiken, schoon te houden, enzovoort.
Aanvullende RI&E (ARIE)
Begin 2023 is de herziene ARIE-regeling van kracht geworden. ARIE staat voor ‘Aanvullende RI&E’ en deze regeling geldt voor bedrijven die grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen in huis hebben. Door de wetswijziging vallen meer bedrijven dan voorheen onder de ARIE-regeling. In de diervoedersector en gaat het vooral om stoffen als zuurblends, biociden en ontkalkers.
Bedrijven moeten zelf controleren of de ARIE-regeling voor hen van toepassing is. Dit kan door te (laten) inventariseren welke stoffen uit de ‘Lijst van stoffen, behorend bij artikel 2.3 lid 1 Arbobesluit‘ in het bedrijf of de vestiging aanwezig zijn en in welke hoeveelheid. Voor die inventarisatie is het eigen register van gevaarlijke stoffen de basis. Voor bedrijven die misschien onder de ARIE-regeling vallen is het aan te bevelen zich door een deskundige te laten bijstaan voor vaststellen van de ARIE-plicht. Soms kan een ARIE-plicht vermeden worden dor de hoeveelheden opgeslagen gevaarlijke stoffen te verminderen en/of door belastende stoffen te vervangen.
Is de ARIE-regeling van toepassing, dan dient de werkgever dit door te geven aan de Nederlandse Arbeidsinspectie via een meldformulier. Een bedrijf dat ARIE-plichtig is moet voldoen aan de ARIE-regeling. Dat geeft onder meer de volgende verplichtingen:
- een Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE) uitvoeren en deze laten toetsen door een gecertificeerde arbeidshygiënist;
- een beleid en procedures opstellen en vaststellen om zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken;
- een veiligheidsbeheerssysteem opstellen en implementeren dat gebaseerd is op de ARIE;
- een intern noodplan opstellen.
De ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft instemmingsrecht bij deze maatregelen.
Voorlichting, onderricht en toezicht
Er dient op grond van artikel 4.10.d voorlichting en onderricht te worden gegeven over de (mogelijke) gevaren van het werken met gevaarlijke stoffen. Dat wordt gegeven bij indiensttreding en wordt daarna regelmatig op een doeltreffende manier herhaald. Om voorlichting doeltreffend te laten zijn is periodieke herhaling nodig met wisselende werkvormen, afstemming op de verschillende functies, een combinatie van voorlichting met onderricht en een praktische insteek bijvoorbeeld op grond van werkplekinstructiekaarten. Het bedrijf legt vast welke medewerkers de voorgeschreven voorlichting en onderricht al dan niet hebben gevolgd.
In de voorlichting en het onderricht komen in ieder geval aan de orde:
- De werkzaamheden waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen mogelijk is, op cruciale plekken en momenten in het werkproces, bijvoorbeeld bij revisie en reiniging.
- De gezondheidsrisico’s van de gevaarlijke stoffen, de aard van de blootstelling en de grenswaarden.
- De informatie over veiligheids- en gezondheidsrisico’s vanuit de leverancier, op een begrijpelijke wijze verwoord, bij voorkeur met een Werkplekinstructiekaart. Zie Bijlage 1 voor een voorbeeld van zo’n werkinstructiekaart.
- Het veilig omgaan met de gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld bij het al of niet bewaren van kleine resthoeveelheden.
- De procedures die werknemers moeten hanteren.
- De wijze waarop de risico’s gesignaleerd kunnen worden.
- De hygiënische voorschriften.
- Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
- Hoe te handelen bij incidenten of calamiteiten.
De werkgever moet ook toezicht organiseren op de juiste toepassing van de voorschriften rond het werken met gevaarlijke stoffen.
Vanaf augustus 2023 is het verplicht dat iedere werknemer die met PUR werkt, hier een speciale opleiding voor heeft gevolgd. In PUR-schuim zitten diisocyanaten; gevaarlijke stoffen die onder andere astma kunnen veroorzaken. De opleidingsverplichting geldt ook voor het werken met lijmen en lakken die diisocyanaten bevatten. Deze producten kunnen voorkomen in werkplaatsen van de technische dienst.
Als alleen met PUR en andere stoffen wordt gewerkt die minder dan 0,1 gewichtsprocent diisocyanaten bevatten, dan geldt de opleidingsplicht niet. Dit zijn de wettelijke eisen bij de voorgeschreven opleiding:
- een aangewezen opleiding of e-learning moet met goed gevolg worden afgelegd om met diisocyanaten te mogen blijven werken;
- de werkgever is verantwoordelijk om dit per medewerker te registeren;
- de opleiding moet iedere vijf jaar herhaald worden.
Meer informatie is te vinden op de website van de Rijksoverheid. Ook de leverancier is te benaderen voor meer informatie. Voor opleidingsmogelijkheden is het mogelijk om de website van de verenigde producenten te raadplegen.
Medisch onderzoek
Iedere werknemer die voor de eerste keer kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt
-zoals in Arbobesluit 4.10.a voorgeschreven- in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling kan ontstaan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Verder worden werknemers, waarbij uit de RI&E blijkt dat zij kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, in de gelegenheid gesteld om een vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) te ondergaan.
Doel van zo’n onderzoek is om de effecten van de blootstelling op de medewerkers in kaart te brengen. Dat kan vervolgens leiden tot individuele adviezen voor de medewerker en tot functiegerichte preventieve aanbevelingen richting directie en ondernemingsraad.
Collega’s die op dezelfde wijze worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen hebben recht op een tussentijds onderzoek zodra bij één werknemer schadelijke gevolgen zijn vastgesteld.
Blootstelling van zwangere werkneemsters en jongeren
Een zwangere medewerkster, een medewerkster met een kinderwens of medewerkster die borstvoeding geeft wordt bij de arbeid niet blootgesteld aan stoffen die de gezondheid van haarzelf en/of hun (ongeboren) kind kunnen schaden. Tot die stoffen worden in elk geval gerekend: de stoffen die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene, kankerverwekkende en voor de voortplanting giftige stoffen.(kijk daarvoor op het etiket van de stof naar het bijgevoegde symbool en in het Veiligheidsinformatieblad of één van de volgende H-zinnen voorkomt):
H 340: Kan genetische schade veroorzaken
H 341: Verdacht van het veroorzaken van genetische schade
H 350: Kan kanker veroorzaken
H 351: Verdacht van het veroorzaken van kanker
H 360: Kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden
H 361: Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid of het ongeboren kind te schaden
H 362: Kan schadelijk zijn via borstvoeding
Jongeren onder de 18 jaar mogen niet werken met diverse gevaarlijke stoffen, onder meer de kankerverwekkende stoffen. Jeugdigen van 16 en 17 jaar mogen alleen met bepaalde gevaarlijke stoffen werken onder direct toezicht. Zie Bijlage 2 voor de gevaarsaanduidingen (H-zinnen) die van belang zijn voor werkzaamheden van jongeren.
Medezeggenschap
Het verdient de aanbeveling om bij het opstellen of wijzigen van beleid, werkinstructies, regelingen op het gebied van gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk medewerkers en/of de medezeggenschap ineen vroegtijdig stadium te betrekken.
Daarnaast heeft de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging instemmingsrecht bij het invoeren, wijzigen of intrekken van een regeling op het gebied van arbeidsomstandigheden en dus ook als het gaat om gevaarlijke stoffen.
Zie ook:
- Met de tool ‘VIB-checker’ van de Nederlandse Arbeidsinspectie kunnen organisaties zelf checken of de VIB’s die ze ontvangen van leveranciers, aan de eisen voldoen. (Zie: www.vib-check.nl). Blijkt een VIB niet volledig, dan is de leverancier verplicht om een aangepast blad te verstrekken.
- Zelfinspectietool Gevaarlijke stoffen. Met dit digitaal instrument van de Nederlandse Arbeidsinspectie is eenvoudig na te gaan of het gevaarlijke stoffenbeleid van een bedrijf aan de wettelijke eisen voldoet en welke aanpassingen eventueel nodig zijn.
- De databank van ECHA. Hier is informatie te vinden over stoffen. die worden geproduceerd en geïmporteerd in Europa.